
Lees meer over sla
De sla zoals we die nu kennen is een eenjarige plant die behoort tot de composietenfamilie (Asteraceae). Sla is ontstaan vanuit de wilde slasoort Lactuca serriola, ook wel kompassla. Van oorsprong is dit een steppe plant en komt voor als pioniervegetatie op open en zonnige plekken. Kompassla komt wijdverspreid voor en kan ook in Nederland veelvuldig worden waargenomen, in wegbermen, stortplaatsen, en tussen straatstenen. De geslachtsnaam Lactuca stamt af van lactis, wat ‘melk’ betekent in het Latijn en verwijst naar de aanwezige melksap in sla. Vanuit L. serriola zijn er honderden sla variëteiten ontstaan, behorend tot plantensoort Lactuca sativa.
De oorsprong van cultuursla ligt in de Kaukasus en het Midden-Oosten. Zesduizend jaar gelden zou de eerste sla zijn gecultiveerd in de Kaukasus, waaruit vervolgens door kruisingen en selectie varianten ontstonden in het Midden-Oosten, gevolgd door Egypte, het oude Griekenland, Italië, en vervolgens in Centraal Europa en Noord-Amerika. Hierbij is er geselecteerd op verschillende eigenschappen, zoals gewenste smaak en kweekwijze. Op deze manier is er een grote variatie aan slasoorten ontstaan, al dan niet met vorm en kleur verschillen van het blad, zoals de romeinse-, eikenblad-, krul-, boter- en ijsbergsla. Deze worden voornamelijk geteeld voor het blad, maar soms ook voor de stengel en zaden.
Een groot aantal slarassen werd en wordt in Nederland gegroeid, en zijn terug te vinden in de Oranje Lijst. Binnen de Erfgoedrassenlijst voor sla zijn bindsla-, botersla-, ijssla- en snijslarassen aanwezig, met ieder hun eigen geschiedenis en toepassing. Zo was bindsla al 4000 jaar geleden bij de Egyptenaren bekend. Het werd met name in Middellandse Zeegebied geteeld, pas later in heel Europa en Noord-Amerika. De term ‘bindsla’ komt vanuit de teeltmanier van het dichtbinden van de langwerpige krop om een geel hart te verkrijgen. Dit wordt niet meer gedaan, waardoor ‘romeinse sla’ (of in het engels ‘Cos lettuce’) een betere benaming is. Het is een hitte bestendige sla, waardoor bindsla goed in warme zomers kan worden gegroeid. Botersla heeft zijn naam verkregen door de ‘boterzachte’ bladeren, die mals en dun zijn. Botersla staat ook wel bekend als kropsla, door de krop van losse bladeren die wordt gevormd. In Nederland is het een bekende en veel gegeten slasoort. Een knapperige variant binnen de sla soorten is de IJsbergsla. Begin 20e eeuw werd ijssla geïntroduceerd in Californië onder de naam ‘Iceberg’. Transport gebeurde per trein vanuit het westen naar de oostkust. Om de houdbaarheid te bevorderen werd er ijs om de sla gelegd, waaruit de naam is ontstaan. Snijsla of pluksla is een afwijkende sla variant. Er wordt geen krop gevormd, maar losse blaadjes die jong kunnen worden geplukt. Bij het regelmatig plukken van het buitenste blad wordt de doorgroei van nieuwe blaadjes bevordert.
Slaplanten worden in hun bloei vooral door daglengte beïnvloed, waarbij een langere dag het gewas kan laten schieten. Hierin zijn verschillen in gevoeligheid, waarbij de lange dag rassen in de winter of vroege voorjaar worden gegroeid om schieten te voorkomen, terwijl de dag neutrale rassen ook gedurende de zomer kunnen worden gegroeid zonder al te snel te gaan bloeien.